Sir 20

1Hoe veel beter is het te bestraffen dan heimelijk gram te zijn; en wie zijn zonde bekent, die zal voor schade bewaard worden. 2Gelijk de lust van een gesnedene is om een jonge dochter te onteren, zo is hij die geweld oefent in het gericht. 3Menigeen is er die zwijgende wijs wordt bevonden, en menig een is er die gehaat wordt vanwege zijn veel klappen 4Menigeen is er die zwijgt, want hij heeft niet te antwoorden, en menigeen is er die zwijgt, wetende de gelegen tijd. 5Een wijs mens zal zwijgen totdat het gelegen tijd is, maar een pocher en onwijze gaat de gelegen tijd voorbij. 6Die te veel woorden heeft, van die heeft men een gruwel, en die zichzelf te veel macht aanneemt, wordt gehaat. 7Hoe fraai is het, dat degene die bestraft is geworden, boet vaardigheid bewijst? want zo zal hij de vrijwillige zonden vlieden. 8De zondaar heeft een welbehagen in boze dingen, en menige vond strekt tot schade. 9Daar is menige gave die u niet bevorderlijk zal zijn, en daar is menige gave die tweevoudige vergelding heeft. 10Menigeen is er die vernederd wordt uit oorzaak van de pracht; en menigeen is er die uit de vernedering het hoofd opheft. 11Menigeen is er die veel voor weinig geld koopt, en betaalt het zevenvoudig. 12De wijze zal zichzelf met woorden lieftallig maken, maar de aangenaamheid der dwazen zal uitgestort worden. 13De gave van een onwijze zal u, die ze ontvangen hebt niet bevorderlijk zijn, en desgelijks ook van een nijdige, vanwege zijn behoeftigheid, want zijn ogen zien, om voor een veel te ontvangen. 14Weinig zal hij geven, en veel verwijten, en zal zijn mond open doen als een uitroeper. 15Heden zal hij u lenen, en morgen wedereisen; de zodanige is van de Here en van de mensen gehaat. 16Een dwaas zal zeggen: Ik heb geen vriend; ik heb geen dank voor mijn weldaden; die mijn brood eten spreken kwalijk van mij. 17Hoe menigmaal, en hoe velen zullen hem bespotten! want hij heeft het bezit zijner goederen met geen rechte kennis ontvangen, en het ontberen daarvan is hem desgelijks evenveel. 18Het is beter op een vloer te vallen dan door een tong; zo zal de val der kwade mensen haastig komen. 19Een onaangenaam mens is als een ontijdige klucht, in de mond der ongeschikten zal hij gedurig zijn. 20Een spreuk komende uit de mond eens dwazen zal verworpen worden, want hij spreekt die niet op de bekwame tijd. 21Menigeen wordt gehinderd te zondigen vanwege gebrek, en wordt in zijn rust niet doorprikkeld. 22Menigeen verliest zijn leven door schaamte, en verliest het omdat hij de persoon aanneemt. 23Menigeen belooft zijn vriend uit schaamte, en krijgt hem tot een vijand zonder oorzaak. 24De leugen is een lelijke schandvlek in een mens, en in de mond der ongeschikten is zij gedurig. 25Een dief is te kiezen voor een die steeds liegt, maar beiden zullen zij de verderfenis beƫrven. 26De manieren van een leugenachtig mens zijn hem een oneer, en zijn schande is steeds bij hem. 27Een wijze bevordert zichzelf door woorden, en een voorzichtig mens behaagt de groten. 28Die zijn land bouwt, verhoogt zijn hoop, en die de groten behaagt, verzoent zijn misdaad. 29Gaven en geschenken verblinden de ogen der wijzen, en gelijk een toom in de mond, keren zij de bestraffingen af. 30Wijsheid die verborgen is, en een schat die niet bekend is, wat nuttigheid is in beide? 31Een mens die zijn dwaasheid verbergt, is beter dan een mens die zijn wijsheid verbergt; beter is een onvermijdelijke verdraagzaamheid in degene, die de Here zoekt, dan zonder Here een bestuurder te zijn van zijn eigen leven.
Copyright information for DutSVVA